Een recente publicatie van
Harke Iedema treffen we aan
in de Friese Orgelkrant 2004. Het artikel gaat over
zijn vroegere orgelleraar Piet Post die leefde van 1919
tot 1979:
DIERBARE HERINNERINGEN
AAN LEEUWARDER ORGANIST
Door de redaktie van de Friese
orgelkrant werd mij, als oud-leerling van Piet Post, gevraagd eens enkele persoonlijke
herinneringen aan mijn orgelleraar op papier te zetten. Lang hoefde ik over dit
verzoek niet na te denken. Heel wat jaren mocht ik les hebben van deze markante
en veelzijdige musicus. Persoonlijke herinneringen? Het zou een lang
verhaal kunnen worden, maar ik zal proberen mijn herinneringen tot één
krantenpagina te beperken. Wat is mij het meeste bijgebleven?
M’n eerste herinnering gaat terug naar medio 1965 toen
ik m’n studie aan de pas opgerichte
Muziekpedagogische Akademie te Leeuwarden begon met
Piet Post als docent orgel. In verband met mijn werkkring moesten alle vakken
(en dat waren er in die tijd nogal wat) op één dag gevolgd worden. Dan ’s
avonds om 7 uur orgelles in de Grote Kerk en tenslotte
nog een uurtje pianoles op de muziekschool. Deelname aan het schoolkoor was
verplicht, maar … in dit geval beslist niet in te plannen. Gelukkig had de
directie hier wel begrip voor, maar desalniettemin
werd je geacht aan de koorrepetitie deel te nemen. Was je twee keer
achterelkaar afwezig dan werd je een week alle lessen ontzegd. Al vrij spoedig
lag een dergelijk briefje bij huize-Iedema op de
deurmat: dus … een vrije donderdag! Kennelijk was Piet Post hiervan niet op de
hoogte gebracht want ’s avonds kwam er een telefoontje in de trant van: ”Ik heb
je gemist”. ”Waar was je?” Toen ik hem vertelde dat ik deze dag de lessen niet
mocht volgen, was hij in alle staten. Een leerling van hem
van school gestuurd? Hoe haalden ze het in vredesnaam in hun hoofd. ”Ik zal
morgenvroeg meteen naar de directeur”, was zijn reactie. Wat zich die
vrijdagmorgen op de M.P.A. heeft afgespeeld weet ik
niet maar de volgende dag lag er opnieuw een briefje op de deurmat. Nu met de
mededeling: ”Vrijstelling van de koor”.
Dit tekende de mens Piet
Post. Als een bijna vaderfiguur waakte hij over zijn leerlingen en sprong voor
hen in de bres wanneer er op de een of andere manier iets mis ging of als er
onrecht in het spel was.
Goede herinneringen bewaar
ik aan de inspirerende orgellessen van Piet Post, eerst in de Grote Kerk en
later in de Opstandingskerk. Heel veel heb ik van hem
geleerd en ben er nog altijd dankbaar voor. Post was niet altijd even
gemakkelijk en het gebeurde best wel eens dat je een
vinnige opmerking op je bord kreeg. Zo had ik me eens te pletter gestudeerd op
een vrij pittig Preludium en Fuga van Bach. Op de les ging het m.i.
redelijk goed, maar toen ik uitgespeeld was merkte hij droogjes op: ”Zeker niet
veel gedaan deze week?” Deze opmerking schoot me in ’t
verkeerde keelsgat. ’k Heb m’n boek gepakt en ben,
zonder commentaar te leveren, naar huis gegaan. De week daarop hebben we het
hele lesuur geen toets aangeraakt. Een goed gesprek is op z’n
tijd ook wel eens nuttig.
Eén gebeurtenis tijdens m’n lesperiode herinner ik me nog als de dag van gisteren
en dat is het volgende: In de zestiger jaren zaten we
nog in de z.g. neo-barokke periode. Het romantische
orgelrepertoire was bij veel organisten uit de gratie. Zo werd er hoofdzakelijk
muziek gespeeld uit de periode Sweelinck tot en met Bach. Gelukkig was dit bij Post niet het geval. Hij stond
open voor alle perioden uit de muziekgeschiedenis, maar paste wel een bepaalde
selectie toe. Zo waren componisten als b.v. Mendelssohn,
Reger of Franck geen enkel
probleem, maar over Guilmant e.d. hoefde je niet te
beginnen. Toen Post een keer vroeg: ”Wat krijgen we volgende week?” was mijn
antwoord: ” ”Ach, bleib mit deiner Gnade”
van Sigfrid Karg-Elert”. Ik
had dit ergens eens gehoord en vond het erg mooi. Kennelijk ging dit Post nét
iets te ver want z’n commentaar was in de trant van:
”En … moet ik dat aanhoren?”. Kortom: hij wilde er niets van weten.
Maar … tijden veranderen.
Enkele jaren later opperde Post op een gegeven moment: ”Karg-Elert
heeft ook mooie muziek geschreven. Schaf zijn Symphonische
Koraalbewerking over: ”Ach, bleib mit
deiner Gnade” maar eens aan”. Ik stond werkelijk paf en vroeg: ”Grapje
zeker?”. Dit bleek beslist niet zo te zijn! En zo mocht ik, zij het na een
aantal jaren, toch nog Karg-Elert spelen.
Mooie herinneringen bewaar
ik aan onze gemeenschappelijke passie: het schrijven van muziek voor orgel.
Post was altijd oprecht geínteresseerd als je op de
wekelijkse les weer eens met een (soms onbenullig) stukje kwam opdraven. Hoewel
onze ”schrijfstijlen” ver uiteen liepen, werden mijn probeersels
nooit afgekraakt of naar de prullemand verwezen. Post
gaf me altijd weer waardevolle adviezen en dan meestal in de trant van ”zo kan
het ook”. Eens kreeg ik de suggestie om wat meer met verschillende toonsoorten
te gaan werken. De week daarop liet ik hem een trio zien over het koraal: ”O
welt, ich muss dich lassen”. Het stukje stond in G gr.t.
met een overgang naar Bes gr.t. om weer in G te
eindigen. Ik was best een beetje vereerd toen bleek dat er niets aan veranderd
behoefde te worden. Een tijdje later is deze compositie in druk verschenen als
muziekbijlage bij ”Het
Orgelblad”. Toen ik Post
de drukproef liet zien kreeg ik zowaar een schouderklopje. Als je zoiets van
Post kreeg, dan betekende dat toch wel iets!
Fijne herinneringen bewaar
ik aan de leerlingenuitvoeringen die we in verschillende kerken in Leeuwarden
gaven zoals b.v. in de Waalse Kerk, de Westerkerk en
de Opstandingskerk. (I.v.m. restauratie was de Grote
Kerk inmiddels gesloten) Natuurlijk waren we voor zo’n
optreden best zenuwachtig en gespannen, maar Post deed altijd z’n uiterste best
om ons zoveel mogelijk gerust te stellen. En ik moet eerlijk zeggen: in de
regel lukte hem dit vrij goed. Na afloop van zo’n
orgelbespeling wisten we natuurlijk precies waar we een foutje hadden gemaakt
of waar iets mis was gegaan. Maar daar had onze leermeester op dat moment geen
enkele boodschap aan. Na elk concert was Post altijd even enthousiast over onze
prestaties en stak dat niet onder stoelen of banken.
Na dergelijke optredens
waren we (of: ”was ik”) altijd reuze benieuwd naar de
mening van recensenten. Wat dat betreft ben ik een keer finaal in de fout
gegaan. Het was na een leerlingenconcert op woensdag 28 mei
Dankbare herinneringen
bewaar ik aan de periode rond mijn A-examen in 1970.
Als eerste examenkandidaat orgel aan de M.P.A. mocht
ik min of meer zelf de gang van zaken bepalen en koos voor een openbaar examen.
(Met luisteraars, en uiteraard de examencommissie, beneden in de kerk voelde ik
mij prettiger dan een commissie om me heen die let op vinger- en voetzetting en
dergelijke toestanden) Een openbaar examen vond Post prima maar mijn argument
betitelde hij als ”je reinste flauwekul”.
Groot was onze schrik toen
we, een kwartiertje voor het examen, van de Rijksgecommiteerde
te horen kregen dat van een examenkandidaat orgel een improvisatie verwacht
mocht worden. Dit stond niet in de exameneisen en hier hadden we ons ook niet
op voorbereid. Post zijn tegensputteren haalde echter niets uit: de
gecommitteerde stond er op dat er geïmproviseerd moest worden.
Zelf voelde ik er
uiteraard niets voor. Improviseren was niet m’n
sterkste kant en stel eens dat je wat zesjes haalde met een dikke onvoldoende
voor improvisatie. Dan kon je naar het felbegeerde papiertje fluiten.
Na heel veel heen en weer
gepraat kwam Post op een lumineus idee en fluisterde me toe: ”Enkele weken
terug heb je een eigen stuk gespeeld over de Psalmen 138, 134 en 150.
Lukt dat uit je hoofd?” ”Ja … dat moet lukken”, was mijn antwoord.
Toen het examenprogramma
gespeeld was ging Post staan en zei: ”Nu krijgen we nog een improvisatie. Ik
stel een Triptiek voor over een drietal Psalmmelodiën”.
En driftig bladerend in het Psalmboek vervolgde hij: ”Wat zullen we eens
doen?”. ”Ja … laten we beginnen met Psalm 138, dan Psalm 140, nee … doe maar
Psalm 134 en als laatste Psalm
Dierbare herinneringen
bewaar ik aan de periode dat Post bezig was met het componeren van zijn ”Missa in tempore inquietudinis” voor orgel. Het was tijdens een les
”orgelmethodiek” o.i.d. dat hij mij een poosje strak aan zat te kijken. Mijn
vraag was dan ook: ”Is er iets”? ”Ja”, was het antwoord, ”ik ben van plan een
Orgelmis te schrijven en zou graag willen dat jij dit op je eindexamenprogramma
zet. Wat zeg je daarvan?” (Waar waren zijn gedachten tijdens die methodiekles?)
Tja … wat zeg je dan. Eigenlijk een hele eer voor een simpele student. Mijn reactie
was dan ook in de trant van: ”Goed, maar maak het a.u.b. niet te moeilijk”.
(Wanneer het B-examen kon plaatsvinden wisten we toen
nog niet)
’k Heb het geweten. De
eerstvolgende les kwam Post al met Deel I aanzetten. Nadat hij het had
voorgespeeld en we het besproken hadden, kreeg ik het mee naar huis om het
manuscript over te schrijven. (Overschrijven was beter dan kopiëren i.v.m. de
soms onleesbare kriebeltjes die noten moesten voorstellen) In de wetenschap dat
deze orgelmis zes delen heeft, moet zich dit ritueel zes keer herhaald hebben.
Tot grote tevredenheid van
de componist was ”de première” van dit ”belangrijke orgelwerk” (zoals Post het
zelf altijd noemde) tijdens m’n eindexamen in 1974 op
het orgel van de Grote Kerk te Breda. Enige tijd later heb ik het nog eens
gespeeld tijdens een concert in de Ned. Herv. Kerk te Ferwerd
waar ook een van mijn broers aanwezig was. Toen ik na afloop aan hem vroeg hoe
hij het vond was zijn reactie: ”Met een lichte hoofdpijn ben ik de kerk
ingegaan en met een barstende koppijn ben ik er weer uitgekomen”. Wat een
Orgelmis al niet kan aanrichten!
Onvergetelijke
herinneringen bewaar ik onze ”uitjes” die we, in wisselende samenstelling, soms
met Piet Post hadden. Zo gingen we op 6 maart 1972, na eerst een bezoek
gebracht te hebben aan het orgel van de St. Laurenskerk
te Alkmaar, naar Het Concertgebouw in Amsterdam waar de bekende Franse organist
Jean Guillou een concert
zou geven. Op het programma stonden werken van Bach
en Liszt. In aansluiting op bijna al zijn concerten
improviseerde Jean Guillou
op een aangedragen thema van e.o.a. organist of
bezoeker. Dit wetende hadden we enkele thema’s op papier gezet en had onze
leermeester een vrij pittig thema ”gecomponeerd”.
Hoe Post het heeft
klaargespeeld weet ik niet maar in een mum van tijd stonden we met z’n allen in
de kleedkamer van Jean Guillou.
Oog in oog met deze wereldberoemde organist: dit kon toch niet waar zijn? Als
klap op de vuurpijl kregen we ook nog een handtekening op het eerder
uitgereikte programma. Dit hield je toch niet voor mogelijk?
Reikhalzend keken we uit
naar de improvisatie. Wat kunnen Bach en Liszt, hoe mooi het ook is, dan lang duren! Maar … wat we
toen ook te horen kregen was in één woord samengevat: fenominaal!
Met Post zijn ”hoofdthema” en onze kriebels als ”tweede thema’s” werd een
schitterende improvisatie neergezet waar wij allen diep van onder de indruk
waren. Na afloop hebben we er, in een nabij gelegen café, nog lang over
nagepraat!
Waarderende herinneringen
bewaar ik aan Piet Post voor zijn tomeloze inzet t.b.v. ons zopas genoemd
eindexamen in 1974. Met ”ons” bedoel ik dan Anne Dijkstra, Harry
Mast (later kwam Dirk S. Donker er nog bij) en o.g. met de registrantes
Truida Hoekstra en Rigt Wiersma. De directie van het Leeuwarder Conservatorium had
de Grote Kerk van Breda een week afgehuurd, zodat we ruim de tijd hadden ons op
het examen voor te bereiden. Uiteraard moesten wij als organisten de
beschikbare tijd verdelen. Maar Post (en natuurlijk de registrantes)
waren deze week permanent in de kerk aanwezig. Naast al het serieuse
werk was er gelukkig ook tijd voor moppen, grappen en grollen. Met in ons
midden zo’n lolbroek als Harry Mast werd er dan ook
heel wat afgelachen. In een melige bui stelde Harry
eens voor Post zijn voornaam om te dopen tot Papa. De reactie van onze
begeleider was: ”Jullie doen maar” en vanaf dat moment was het dan ook Papa
Post.
Toen we na afloop van de
examens hoorden dat we alle vier geslaagd waren, hebben we ”Papa Post” op onze
schouders gehesen en zo een vreugdedansje door de Bredase kerk gemaakt.
Onuitwisbare herinneringen
bewaar ik aan de vele concerten van Post waar we, indien mogelijk, zoveel
mogelijk naar toe gingen. Na afloop vroeg hij vaak: ”Zo jongelui, konden jullie
het weer niet laten?”
Diep in m’n geheugen gegrift staat Piet Post z’n laatste concert op
22 augustus 1979. Wat een meesterlijke uitvoering van zijn orgelmis en wat een
geweldige improvisatie over Gez. 47: ”Jezus die langs het water liep”. De later
hiervan uitgebrachte grammofoonplaat is inmiddels compleet ”afgedraaid”.
Gelukkig trof ik laatst een vrijwel nieuw exemplaar in een kringloopwinkel aan.
Een gedeelte van de
hoestekst, geschreven door Andries Monna, trof me bijzonder. Hier staat o.a.: ”Heel wat leerlingen
heeft Piet Post naast zich op de orgelbank gehad. Een gemakkelijke leermeester
was hij zeker niet … Soms onderbrak hij wat bits de pogingen van een
transpirerend leerling, die voor zichzelf het gevoel had dat het heel redelijk
ging. Hij was niet gauw tevreden over een voorgespeeld preludium van Bach of een koraalfantasie van Reger,
maar tijdens de lessen slaagde hij er steeds in de studenten iets door te geven
van wat hemzelf bezielde. Geleidelijk ontstond er een vriendschapsband …”
En zo was het precies!
Harke Iedema